• Door naar de hoofd inhoud
Hoevestein 7 4903 SE Oosterhout
0162 464 097       
Hoevestein 7 4903 SE Oosterhout
0162 464 097       
Hoevestein 7 4903 SE Oosterhout
0162 464 097       

Van Geel & van der Plas

Header Rechts

  • Home
  • Over ons
    • Over ons
    • Onze diensten
  • Infowijzer
  • Nieuws
  • Vacatures
  • Documenten
  • Contact

Ondernemingswinst

9 januari 2025

Een belastingadviseur raakte verwikkeld in een juridische strijd met de Belastingdienst over de zakelijkheid van diverse kostenposten in zijn aangiften IB voor de jaren 2015-2017. De Belastingdienst accepteerde meerdere kostenposten niet en stelde de aanslagen vast naar hogere inkomens dan de belastingadviseur had aangegeven. Er volgde een procedure over de vraag of de Belastingdienst de aanslagen te hoog heeft vastgesteld.

Standpunt van de belastingplichtige

De belastingadviseur beargumenteerde dat diverse zakelijke kosten ten onrechte zijn gecorrigeerd. Hij claimde onder meer huisvestingskosten voor een werkkamer in zijn voormalige woning. Zijn drie kinderen zouden werkzaam zijn geweest in de onderneming: één kind als ICT-medewerker voor 24 uren per week en de andere twee kinderen als administratief medewerker voor respectievelijk 8 en 10 uren per week. Daarnaast claimde de belastingadviseur forfaitaire dagvergoedingen voor buitenlandse reizen en diverse andere kostenposten.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur corrigeerde de aangegeven belastbare inkomens fors: in 2015 met € 25.710, in 2016 met € 21.314 en in 2017 met € 48.485. Vooral in 2017 werden grote correcties doorgevoerd: de huisvestingskosten werden met € 20.000 gecorrigeerd, de loonkosten met € 24.812, meerdere kleinere correcties op afschrijvingen met € 3.676, de overige kosten met € 3.000 en tot slot de KIA  met € 4.889. De inspecteur betwistte de werkzaamheden van de kinderen, omdat de activiteiten van de onderneming voornamelijk bestonden uit interim-management op locatie bij overheden en de fiscale adviespraktijk vooral bestond uit het halen van PE-punten. Daarnaast werd geen professionele boekhoudsoftware gebruikt (alleen Excel) en had de onderneming geen website, waardoor onduidelijk was welke ICT-werkzaamheden zouden zijn verricht. Tot slot vond de inspecteur de 42 uren die de kinderen per week zouden werken niet in verhouding staan tot de werkelijke activiteiten, zeker omdat de ex-partner ook nog drie dagen per week zou werken voor de onderneming.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank verklaarde de beroepen grotendeels gegrond en verminderde de aanslagen. De belastingadviseur was echter niet tevreden met deze verminderingen en ging in hoger beroep. 

Oordeel van het hof

Het hof verminderde de aanslagen nog verder dan de rechtbank had gedaan. Het hof liet extra internetkosten in aftrek toe voor alle jaren. Verder oordeelde het hof dat de belastingadviseur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de werkkamer in zijn voormalige woning daadwerkelijk heeft gebruikt voor zijn onderneming. Tot slot acht het hof niet aannemelijk dat de kinderen werkzaamheden voor de ondernemer hebben verricht, aangezien de belastingadviseur de taken van zijn kinderen niet kon specificeren.

Tip

Deze zaak benadrukt het belang van een gedegen onderbouwing van zakelijke kosten. Zorg voor een goede administratie waaruit de zakelijkheid van kosten blijkt. Dit geldt in het bijzonder voor kosten die een privé-element kunnen bevatten, zoals huisvesting en vergoedingen aan familieleden. Neem gerust contact met ons op voor meer informatie over de fiscale behandeling van uw ondernemingskosten.

Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20247516, BK-ARN 23/114 tot en met 23/119 | 02-12-2024

Geplaatst in: Ondernemingswinst

2 januari 2025

De staatssecretaris van I en W heeft de Milieulijst 2025 vastgesteld. De Milieulijst omvat de bedrijfsmiddelen, die bij investering in 2025 in aanmerking komen voor de Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen) en de MIA (investeringsaftrek milieu-investeringen 2009). De Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. De RVO heeft per 1 januari 2025 de behandeling van de bezwaar- en beroepsprocedure van de MIA en de Vamil overgenomen van de Belastingdienst.

Bron:Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | besluit | 01-01-2025

Geplaatst in: Ondernemingswinst

2 januari 2025

De minister van Klimaat en Groene Groei heeft de Energielijst 2025 vastgesteld. Deze lijst bevat de bedrijfsmiddelen, die bij investering in 2025 in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek (EIA). De lijst bevat geen bedrijfsmiddelen waarvan de terugverdientijd beduidend korter is dan vijf jaar. Bedrijven en instellingen zijn verplicht om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Deze verplichte maatregelen worden niet via de EIA gesubsidieerd.

Voor investeringen in zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking is niet langer verplicht dat deze aangesloten zijn op een kleinverbruikersaansluiting (maximaal 3 x 80 ampère). Investeerders met een zon-PV-installatie achter een grootverbruikersaansluiting, die geen aanspraak kunnen maken op de SDE++, komen onder voorwaarden in aanmerking voor de EIA.

In 2025 is een budget van € 431 miljoen beschikbaar voor de EIA. Het budget voor 2026 is vastgesteld op € 460 miljoen.

In de energielijst 2025 zijn de omschrijvingen van enkele bedrijfsmiddelen aangescherpt om beter aan te sluiten bij marktontwikkelingen. Zo zijn de SCOP-eisen voor warmtepompen in de gebouwde omgeving verhoogd, en is de omschrijving ‘warmtepomp proces’ uitgebreid met een extra temperatuurstap, waardoor ook warmtepompen voor hogere temperaturen in aanmerking komen.

Het verdienmodel voor technieken die bijdragen aan netbalancering wordt steeds aantrekkelijker. Bij sommige technologieën is de terugverdientijd inmiddels minder dan vijf jaar. Om deze reden zijn de omschrijvingen voor 'intelligent lokaal energienetwerk' (smart grid) en netbalancering door actieve sturing van installaties uit de regeling verwijderd.

Bron:Ministerie van Economische Zaken | besluit | Staatscourant 2024, nr 41718 | 19-12-2024

Geplaatst in: Ondernemingswinst

7 november 2024

Een ondernemer, die op verschillende locaties in Nederland werkzaam was, had een geschil met de inspecteur over de aftrek van de kosten van maaltijden tijdens zakelijk verblijf elders. De inspecteur weigerde de aftrek van deze kosten, terwijl de ondernemer stelde dat de maaltijden zakelijk waren, aangezien hij op de locaties geen faciliteiten had om zelf te koken. De Hoge Raad heeft op 18 oktober 2024 een belangrijke uitspraak gedaan over de vraag of dergelijke kosten als zakelijke uitgaven in aftrek kunnen worden gebracht. Opvallend is dat partijen het eens waren dat de verblijfskosten zelf zakelijk waren, maar de discussie zich concentreerde op de aftrekbaarheid van de maaltijdkosten.

Feiten

De ondernemer, een consultant, werkte in 2014 en 2015 voor langere periodes in Amsterdam en Tilburg. Hij huurde daar verblijfsruimten zonder volledige kookfaciliteiten en at daarom zijn maaltijden buiten de deur. De maaltijdkosten bracht hij in aftrek als zakelijke kosten in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur weigerde de kosten in aftrek toe te laten, omdat hij van mening was dat de maaltijdkosten niet zakelijk waren, maar een privékarakter hadden.

Oordeel van het hof 

Het hof oordeelde dat de verblijfskosten van de ondernemer in Amsterdam en Tilburg weliswaar zakelijk waren, maar dat dit niet gold voor de kosten van de maaltijden. Het hof oordeelde dat de noodzaak om te eten en te drinken een persoonlijke behoefte is, ongeacht of de maaltijden thuis of elders worden genuttigd. Omdat deze kosten volgens het hof voornamelijk een privékarakter hebben, kunnen ze niet als zakelijke kosten worden afgetrokken.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft dit oordeel van het hof verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat maaltijdkosten kunnen worden aangemerkt als gemengde kosten, die zowel zakelijke als privé-elementen bevatten. Het is volgens de Hoge Raad onjuist om te stellen dat de noodzaak om te eten de kosten volledig privé maakt. Maaltijden, die genuttigd worden tijdens een zakelijk verblijf, worden immers deels gemaakt met zakelijke overwegingen en om deze reden kunnen deze kosten gedeeltelijk in aftrek komen met inachtneming van de aftrekbeperkingen van de Wet IB 2001. Daarnaast benadrukte de Hoge Raad dat de rechter het laatste woord heeft bij de beoordeling van de aard van gemengde kosten. Als er twijfel is of bepaalde kosten zakelijk of privé zijn, heeft de rechter de vrijheid hierover te oordelen. In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat de maaltijdkosten grotendeels voortkwamen uit zakelijke belangen en daarom gedeeltelijk aftrekbaar zijn binnen de wettelijke aftrekbeperkingen.

Aftrekbeperking Wet IB 2001

De Wet IB 2001 beperkt de aftrekbaarheid van gemengde kosten, zoals kosten voor voedsel, drank, en representatie, die zowel een zakelijk als een privé-element bevatten. Deze kosten zijn tot een bedrag van € 5.600 niet aftrekbaar. De ondernemer kan ervoor kiezen in plaats daarvan 80% van de gemaakte kosten in aftrek te brengen, terwijl de resterende 20% niet in aftrek kan worden gebracht. Deze regeling is bedoeld om te voorkomen dat ondernemers persoonlijke kosten volledig ten laste van hun onderneming brengen.

Advies

Met het arrest van de Hoge Raad is het niet zo dat ondernemers onbeperkt op kosten van de zaak kunnen eten. Het blijven uitgaven die de winst beïnvloeden en de ondernemer moet kunnen aantonen dat de kosten zakelijk zijn. De basisregel is: uitgaven voor eten en drinken tijdens een zakelijk verblijf kunnen zakelijk zijn, tenzij de rechter anders beslist. Het is dus van belang om goed bij te houden waarom de uitgave gedaan is en om de aftrekbeperkingen in de gaten te houden.

Bron:Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20241472, 22/01689 | 17-10-2024

Geplaatst in: Ondernemingswinst

11 april 2024

De boekwinst, die een ondernemer behaalt bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel, is belast. De belastingheffing kan worden uitgesteld door de boekwinst op te nemen in een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve wordt vervolgens afgeboekt op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel. Daardoor vermindert het afschrijvingspotentieel van het nieuwe bedrijfsmiddel. Aan de vorming van een herinvesteringsreserve zijn voorwaarden verbonden.

Twee broers exploiteren gezamenlijk een akkerbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. Recent heeft een van de broers een overeenkomst gesloten met TenneT voor het vestigen van een opstalrecht op een deel van de percelen die hij in eigendom heeft. Deze percelen worden gebruikt door de maatschap. Het opstalrecht betreft het plaatsen van hoogspanningsmasten. De kernvraag in deze zaak is of de andere broer een herinvesteringsreserve mag vormen voor de ontvangen afsluitvergoeding.

In de ingediende belastingaangifte heeft de broer een herinvesteringsreserve gevormd met betrekking tot de afsluitvergoeding. De inspecteur reageert op de aangifte met een verzoek om nadere informatie. De belastingplichtige geeft aan van plan te zijn de herinvesteringsreserve te gebruiken voor de bouw van een loods, waarvoor reeds een vergunning is verleend. De inspecteur wijkt af van de aangifte. Volgens de inspecteur moet de afsluitvergoeding worden beschouwd als inkomensschade, die belast is in het jaar van ontvangst. De inspecteur concludeert dat de vorming van een herinvesteringsreserve in dit geval niet mogelijk is.  

De zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank. De belastingplichtige heeft verschillende vergoedingen ontvangen van TenneT, waarvan er één een afsluitvergoeding betreft voor het opstalrecht. De rechtbank oordeelt dat de afsluitvergoeding dient als compensatie voor de voortvarende medewerking aan het proces van het vestigen van het opstalrecht en het voorkomen van juridische procedures. Hierdoor wordt voorkomen dat TenneT een gedoogplichtprocedure moet starten. De rechtbank stelt dat de afsluitvergoeding niet kan worden beschouwd als een tegenprestatie voor het vestigen van het opstalrecht zelf, maar eerder als een schadevergoeding voor de belastingplichtige. Dat in de notariële akte voor het vestigen van het opstalrecht de gehele vergoeding is aangemerkt als grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Dat gegeven bepaalt niet de kwalificatie van de afsluitvergoeding voor de inkomstenbelasting.

Bron:Rechtbank Noord-Nederland| jurisprudentie| ECLINLRBNNE2024890, LEE 22/3642| 07-03-2024

Geplaatst in: Ondernemingswinst

28 maart 2024

Onlangs is een periodieke evaluatie van de landbouwvrijstelling uitgevoerd. Het rapport van de evaluatie is aan de Tweede Kamer aangeboden. Volgens het onderzoeksbureau SEO is de regeling niet doeltreffend en ook niet doelmatig. De regeling kan volgens de onderzoekers niet gerechtvaardigd worden uit het realiseren van eventuele wenselijke neveneffecten. De conclusie is dat afschaffing van de landbouwvrijstelling met een overgangsregeling de logische beleidsoptie is.

De minister van LNV en de staatssecretaris van Financiën laten het aan een volgend kabinet over om de uitkomsten van de evaluatie te wegen en te beoordelen of vervolgstappen moeten worden genomen naar aanleiding van deze evaluatie.

Bron:Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit| DGA-EIA / 45760816 | 19-03-2024

Geplaatst in: Ondernemingswinst

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3
  • Pagina 4
  • Ga naar Volgende pagina »

Van Geel &
van der Plas

 

Wij hebben +30 jaar ervaring en helpen jou met je administratieve en fiscale uitdagingen

Snel naar:

  • Diensten
  • Nieuws
  • Contact
  • Vacatures

Contactgegevens

Hoevestein 7
4903 SE Oosterhout

 

0162 464 097

 

kantoor@vangeel-vanderplas.nl

© 2025 Van Geel & van der Plas | Realisatie: Probu

Privacyverklaring & AV koppeling

Privacyverklaring  |  AV